Bel ons Stuur een mail Klantenportaal Naar klantenportaal

​Het Pakket Belastingplan 2024 bestaat uit 15 wetsvoorstellen. Hieronder een selectie
van de wijzigingen die van belang kunnen zijn voor ondernemers.

Investeringsfaciliteiten Om energie-investeringen en investeringen in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen te
stimuleren zijn er diverse investeringsfaciliteiten beschikbaar. De energie-investeringsaftrek
(EIA), de milieu-investeringsaftrek en de willekeurige afschrijving voor milieu-investeringen
zouden eindigen per 1 januari 2024. Deze regelingen worden nu echter verlengd tot
en met 31 december 2028. Het percentage van de EIA wordt daarbij wel verlaagd van
45,5% naar 40%.
Verlaging MKB-winstvrijstelling Het kabinet wil de MKB-winstvrijstelling verlagen van 14% naar 12,7%. De MKB-winstvrijstelling
verlaagt de belastbare winst. Als de onderneming verlies lijdt, verkleint de MKB-winstvrijstelling
het fiscale verlies.
Bv kan giften niet meer aftrekken In 2023 kunnen bv’s binnen bepaalde grenzen giften aan goededoelenorganisaties aftrekken.
Per 1 januari 2024 vindt een vereenvoudiging van het schenken via de bv aan goede
doelen plaats. In dat verband komt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting te
vervallen. Maar giften die via de bv plaatsvinden zal de Belastingdienst in beginsel
evenmin aanmerken als belast dividend.
Bij overheidsingrijpen ruimere HIR Via de herinvesteringsreserve (HIR) is belastingheffing over een boekwinst onder voorwaarden
uit te stellen. Na 2024 vindt een verruiming van de voorwaarden plaats. Daardoor kan
een IB-ondernemer na een door de overheid gedwongen gedeeltelijke staking van de ene
onderneming ook een HIR vormen in een andere, al bestaande onderneming. De eis van
het herinvesteringsvoornemen blijft bestaan.
Conserverende aanslag excessief lenen Bij emigratie kan een conserverende aanslag worden opgelegd om een belastingclaim
die in Nederland is ontstaan veilig te stellen. Als een dga emigreert, een conserverende
aanslag met uitstel van betaling ontvangt en na emigratie bovenmatig (excessief) van
een nieuwe buitenlandse vennootschap leent, kan dit het uitstel van betaling beëindigen.
Voorgesteld wordt de wet hierop aan te passen, met als doel dat invordering van de
conserverende aanslag alleen plaatsvindt indien en voor zover bovenmatig (excessief)
wordt geleend van een vennootschap waarop de conserverende aanslag betrekking heeft
en de schuldtoename niet al eerder het uitstel van betaling heeft beëindigd.
Verliezen bij geruisloze terugkeer Als wordt besloten om de onderneming van een bv voortaan vanuit een IB-onderneming
uit te oefenen, dan kan dit onder voorwaarden zonder directe belastingheffing (geruisloze
terugkeer). Verrekenbare verliezen van de bv kunnen dan meegenomen worden naar de
IB-onderneming. Om te voorkomen dat de verrekenbare verliezen bij de IB-onderneming
door tariefverschillen een groter belastingvoordeel opleveren, wordt het bedrag aan
mee te nemen verliezen op forfaitaire wijze berekend. Abusievelijk was dit niet juist
in de wet van 2023 opgenomen. Bij besluit van 6 juli 2023 is al bepaald dat dit, vooruitlopend
op de wetswijziging, met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 wordt aangepast.
Nu wordt voorgesteld dit in de wet aan te passen.
Nieuwe voorwaarde voor fgr Wil een fonds voor gemene rekening (fgr) voor de vennootschapsbelasting zelfstandig
belastingplichtig blijven, dan moet het per 1 januari 2025 aan een nieuwe voorwaarde
voldoen. Het zal dan namelijk een kwalificerend beleggingsfonds of fonds voor collectieve
belegging in effecten moeten zijn. De deelgerechtigdheid moet blijken uit verhandelbare
bewijzen van deelgerechtigdheid.
Strengere voorwaarden voor vbi Per 1 januari 2025 mogen alleen beleggingsinstellingen en instellingen voor collectieve
beleggingen in effecten conform de Wet op het financieel toezicht vrijgestelde beleggingsinstellingen
(vbi’s) zijn. De vbi’s mogen alleen rechten van deelneming aanbieden aan een breed
publiek of aan institutionele beleggers. Hiermee vervalt de mogelijkheid om gebruik
te maken van het vbi-regime bij het beleggen van privévermogen.
Overgangsrecht bij verlies fgr-status Is een fonds voor gemene rekening (fgr) door de nieuwe definitie van het fgr niet
meer zelfstandig belastingplichtig? Dan zou zonder nadere wetgeving het fonds belasting
moeten betalen over de fictieve winst die hierdoor ontstaat. Om acute heffing te voorkomen,
komt er overgangsrecht. Er wordt een doorschuiffaciliteit ingevoerd waarmee de belastingheffing
wordt uitgesteld. Kan de doorschuiffaciliteit niet worden toegepast, dan kan mogelijk
gebruik worden gemaakt van een betalingsfaciliteit. De betaling kan dan worden gespreid
over een periode van tien jaar.
ATR blijft deels intact De invoering van de nieuwe definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) op
1 januari 2025 kan reden zijn voor de Belastingdienst om een vaststellingsovereenkomst
(ATR) te beëindigen. Vaak ziet zo’n ATR ook op andere onderwerpen waarop de nieuwe
definitie van de fgr geen invloed heeft. Voor die aspecten blijft de ATR in stand.
Men hoeft daar niet schriftelijk om te verzoeken.
Kwalificatie rechtsvormen Als rechtsvormen in Nederland anders worden behandeld dan in het buitenland kan dat
leiden tot ongewenste situaties zoals dubbele belasting of dubbele aftrek. Om die
situaties zoveel mogelijk te voorkomen, worden (buitenlandse) rechtsvormen in beginsel
beoordeeld op basis van de rechtsvormvergelijkingsmethode. Dit wordt nu wettelijk
vastgelegd. Volgens deze methode worden bepaalde civielrechtelijke kenmerken van buitenlandse
rechtsvormen vergeleken met die van Nederlandse rechtsvormen om die buitenlandse rechtsvormen
vervolgens voor de Nederlandse belastingheffing op dezelfde manier te behandelen.
Er komen nieuwe regels voor niet-vergelijkbare buitenlandse rechtsvormen.
Vervallen belastingplicht open cv Nu kan een commanditaire vennootschap (cv) open of besloten zijn. Als alle vennoten
toestemming moeten geven voor het toetreden of vervangen van een commanditaire vennoot,
is er sprake van een besloten cv en wordt het resultaat bij de vennoten belast. In
alle overige gevallen is er sprake van een open cv en wordt het resultaat bij de cv
met vennootschapsbelasting belast. Dit onderscheid is niet in overeenstemming met
de wetgeving in andere landen en komt daarom te vervallen: vanaf 1 januari 2025 zijn
open cv’s in beginsel niet meer zelfstandig belastingplichtig, maar wordt het resultaat
bij de vennoten van die cv belast.
Vrije ruimte werkkostenregeling In 2023 bedraagt de vrije ruimte voor de werkkostenregeling 3% van de fiscale loonsom
tot € 400.000. Over het deel van de fiscale loonsom dat hoger is dan € 400.000, bedraagt
de vrije ruimte 1,18%. In de wet is abusievelijk opgenomen dat het maximumbedrag van
de vrije ruimte in de eerste schijf in 2023 € 6.800 bedraagt (in plaats van € 12.000).
Dit wordt met terugwerkende kracht naar 1 januari 2023 hersteld, waardoor het maximumbedrag
in de eerste schijf gelijk zal zijn aan 3% van € 400.000. Vanaf 2024 wordt het percentage
van de vrije ruimte verlaagd van 3% naar 1,92% over een fiscale loonsom tot € 400.000.

OV-abonnementen en voordeelurenkaarten Er is een voorstel om het privégebruik van OV-abonnementen of voordeelurenkaarten
die vergoed of verstrekt worden, gericht vrij te stellen. Dit betekent dat werkgevers
deze altijd belastingvrij kunnen aanbieden, zolang het aannemelijk is dat ze (ook)
gebruikt zullen worden voor zakelijke reizen, zoals woon-werkverkeer.
Btw-tarief op agrarische goederen en diensten Bepaalde agrarische goederen zijn belast tegen het verlaagde btw-tarief, zoals bijvoorbeeld
stro, zaden en pootgoed. Wegens het vervallen van de landbouwregeling stelt het kabinet
voor om ook het algemene tarief toe te passen op de levering van bepaalde agrarische
goederen per 1 januari 2025.
Verhogen accijns op alcohol Het kabinet stelt voor om de accijnstarieven voor alcoholhoudende producten met 16,2%
te verhogen. Dit geldt voor bier, wijn en andere dranken. Het doel is extra inkomsten
te genereren en te stimuleren dat alcoholconsumptie wordt verminderd.
Dieselvervangende stookolie Het kabinet stelt voor om het gebruik van dieselvervangende stookolie te ontmoedigen
en het fiscale voordeel weg te nemen door het accijnstarief gelijk te stellen aan
dat van diesel. Het betreft een verhoging van het accijnstarief van € 41,31 naar € 595,57
per 1.000 liter stookolie per 1 januari 2024.
Verhoging tabaksaccijns Het kabinet stelt voor om de tabaksaccijns op sigaretten en op rooktabak per 1 april
2024 aanvullend te verhogen, met respectievelijk € 0,60 per pakje sigaretten van 20
stuks en € 3,60 per pakje shag van 50 gram.
Tanken wordt nóg duurder Op 1 april 2022 voerde het kabinet een tijdelijke accijnsverlaging door om de sterk
stijgende brandstofprijzen te compenseren. Deze compensatie liep uiteindelijk door
tot 1 juli 2023. Per die datum zijn de accijnswijzigingen deels weer teruggedraaid.
Het plan is om per 1 januari 2024 ook het resterende deel van de accijnsverlaging
van 2022 te beëindigen.
Lucratief belang Vermogensrechten die (mede) zijn verkregen als beloning voor werkzaamheden kunnen
een lucratief belang vormen. Inkomsten hieruit worden belast in box 1 (maximaal 49,5%
in 2023). Hiervan is sprake als de vermogensrechten economisch vergelijkbaar zijn
met achtergestelde soortaandelen die in totaal minder dan 10% van het totaal geplaatste
kapitaal in de vennootschap uitmaken. Hierbij telt agio en informeel kapitaal ook
mee. Het kabinet stelt voor om per 26 juni 2023 een aandeelhouderslening die geen
informeel kapitaal vormt, maar die wel bijdraagt aan een beloning voor werkzaamheden,
ook mee te tellen voor deze beoordeling. Dit is een reactie op rechtspraak van de
Hoge Raad en was in een brief op 26 juni 2023 al aangekondigd.Let op! Dit voorstel heeft terugwerkende kracht tot 26 juni 2023.
Corrigeren belastingaangifte Het kabinet stelt voor om het corrigeren van een al ingediende belastingaangifte inkomstenbelasting
te vereenvoudigen. Dat gebeurt door een herzien digitaal aangiftebiljet inkomstenbelasting
als een verzoek om ambtshalve vermindering aan te merken. Dit moet schelen in de communicatie
tussen belastingplichtigen en de Belastingdienst. Er wordt echter expliciet niet getornd
aan het recht van een belastingplichtige om bezwaar of beroep in te stellen.
Staatssteun, gegevens en transparantie Staatssteun mag uitsluitend onder voorwaarden worden verstrekt. Een van de voorwaarden
is de transparantieverplichting via de ‘Transparency Aid Module (TAM)’. In de TAM
moeten diverse gegevens opgenomen worden. Om deze gegevens te verzamelen en te verwerken
wordt voorgesteld om een verplichting tot het verstrekken van deze gegevens in te
voeren. De verplichting bestaat uit een jaarlijkse actieve gegevensverstrekking voor
energiebelastingplichtigen en een passieve gegevensverstrekking voor begunstigden.
Denk bijvoorbeeld aan gegevens in verband met verlaagde tarieven voor glastuinbouw,
laadpalen en walstroom. Er kan een last onder dwangsom opgelegd worden als niet aan
de verplichting wordt voldaan.
Bewijspositie bij dividendstripping Bij dividendstripping wordt heffing van dividendbelasting beperkt of zelfs voorkomen.
Om dividendbelasting te kunnen verrekenen, terug te vragen of te verminderen moet
de ontvanger van het dividend de uiteindelijk gerechtigde zijn. Bij dividendstripping
is het voor de Belastingdienst lastig om te bepalen of hieraan wordt voldaan. Om de
bewijspositie van de Belastingdienst te verbeteren, is voorgesteld dat degene die
een beroep doet op verrekening, teruggave of vermindering, aannemelijk moet maken
dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Dit geldt pas vanaf een bedrag van € 1.000 aan
geheven dividendbelasting op jaarbasis (doel-matigheidsmarge).
Navorderingstermijn invoerrechten De huidige wet bepaalt dat invoerrechten tot vijf jaar terug kunnen worden nagevorderd
als sprake is van een onjuiste of onvolledige douaneaangifte. Voorgesteld wordt deze
navorderingstermijn terug te brengen naar drie jaar als geen sprake is van opzet.
Die navorderingstermijn van drie jaar geldt voor het onjuist en onvolledig doen van
aangiften, maar ook voor het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van inlichtingen
of gegevens. Daarnaast wordt voorgesteld om per 1 juli 2024 de strafrechtelijke sanctie
te vervangen door een bestuurlijke boete als geen sprake is van opzet.
Hardheidclausule in de Invorderingswet Op dit moment bestaat er bij de invordering van belastingen geen mogelijkheid om
bij onvoorziene en zeer onredelijke gevolgen af te wijken van de regels zoals die
in de wet staan. Om die reden wordt er een hardheidsclausule in de Invorderingswet
ingevoerd. Daarmee krijgt de Minister van Financiën de bevoegdheid om belastingschuldigen
tegemoet te komen in gevallen waarin de Invorderingswet leidt tot ‘onbillijkheden
van overwegende aard’. Een belastingschuldige dient in dat geval een verzoek voor
toepassing van de hardheidsclausule in te dienen.

BEDRIJFSOPVOLGINGSFACILITEITEN
Geen faciliteit voor verhuurd vastgoed In principe komt enkel ondernemingsvermogen in aanmerking voor de BOR en de DSR ab.
Dat leidt tot veel discussies, zeker bij verhuurd vastgoed: is het beleggings- of
ondernemingsvermogen? Vanaf 2024 is verhuurd vastgoed altijd beleggingsvermogen voor
de BOR en de DSR ab. Dat geldt ook voor koppelaankopen die nu nog als ondernemingsvermogen
worden aangemerkt. Verhuurd vastgoed wordt voortaan gedefinieerd als vastgoed dat
feitelijk ter beschikking is gesteld aan derden. Is dat op het moment van overdracht
niet het geval, maar is het vastgoed daar wel voor bestemd, dan wordt het ook aangemerkt
als beleggingsvermogen.
Afschaffen doelmatigheidsmarge De BOR en de DSR ab bevatten een doelmatigheidsmarge: bij vennootschapsbelastingplichtige
lichamen wordt het beleggingsvermogen ter grootte van maximaal 5% van het ondernemingsvermogen
aangemerkt als ondernemingsvermogen. Hierdoor kan voor een deel van het beleggingsvermogen
toch gebruik worden gemaakt van de BOR en de DSR ab. Voorgesteld is de doelmatigheidsmarge
voor de BOR per 1 januari 2025 af te schaffen. Ook voor de DSR ab wordt de marge afgeschaft,
maar dit kan pas later worden gerealiseerd. Het tijdstip wordt nog nader bepaald.
Privé en zakelijk gebruikt Voor de BOR en de DSR ab is sprake van ondernemingsvermogen als een bedrijfsmiddel
verplicht ondernemingsvermogen is (in de regel max. 10% privégebruik) of keuzevermogen
dat is aangemerkt als ondernemingsvermogen (zakelijk gebruik tussen 10% en 90%). Nu
wordt het keuzevermogen in zo’n geval in zijn geheel voor de BOR en de DSR ab als
ondernemingsvermogen aangemerkt. Voorgesteld is voortaan enkel het deel van het bedrijfsmiddel
dat zakelijk wordt gebruikt als ondernemingsvermogen voor de BOR en de DSR ab aan
te merken. De beoogde inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 januari 2025.
Vervallen dienstbetrekkingseis DSR ab De DSR ab kan op dit moment alleen worden toegepast als de bedrijfsopvolger al minimaal
36 maanden in dienst is van de vennootschap waarvan de aandelen worden geschonken.
Voorgesteld is om deze dienstbetrekkingseis met ingang van 2025 te laten vervallen.
Minimumleeftijd verkrijger bij schenking Voorgesteld is om een minimumleeftijd in te voeren voor de verkrijger die een onderneming
geschonken krijgt. Alleen als de verkrijger minimaal 21 jaar is, kunnen de DSR ab
en de BOR worden toegepast. Hiermee wordt beoogd onbedoeld gebruik van de regelingen
tegen te gaan. De invoering van de minimumleeftijd is gepland voor 1 januari 2025.
Aanpassing vrijstelling BOR De BOR stelt nu 100% van de waarde in het economische verkeer van de onderneming
bij voortzetting vrij tot een bedrag van € 1.205.871 per onderneming (dat bedrag wordt
jaarlijks geïndexeerd). Als de waarde hoger is, geldt voor het meerdere een vrijstelling
van 83%. Vanaf 2025 wordt 100% van de waarde bij voortzetting tot een bedrag van € 1.500.000
vrijgesteld. Voor het meerdere geldt dan nog slechts een vrijstelling van 70%.
De volgende regelingen worden meegenomen in het Belastingplan 2024. De beoogde ingangsdatum
is 1 januari 2026:

Toegang tot de BOR en de DSR ab wordt beperkt tot reguliere aandelen met een minimaal
belang van 5% in het geplaatste kapitaal.

De bezitseis en de voortzettingseis in de BOR worden versoepeld.

Constructies (rollator-investeringen en dubbel-BOR) in de BOR worden aangepakt.

VASTGOED
Beperking afschrijving gebouwen in IB Ondernemers, resultaatgenieters en rechtspersonen mogen gebouwen slechts tot een
bepaalde waarde afschrijven; de zogeheten bodemwaarde. De hoogte van de bodemwaarde
is op dit moment verschillend voor de IB en VPB en is bovendien afhankelijk van de
wijze waarop het gebouw wordt gebruikt (in eigen gebruik of ter belegging). Nu geldt
in de IB een ruimere afschrijvingsmogelijkheid voor gebouwen in eigen gebruik dan
in de VPB. Het kabinet wil dit onderscheid wegnemen door de bodemwaarde voor alle
gebouwen vast te stellen op de WOZ-waarde.
Samenloopvrijstelling aandelentransacties In de praktijk worden onroerende zaken regelmatig via een aandelentransactie overgedragen
om btw of overdrachtsbelasting te vermijden. Het kabinet stelt voor om de zogenoemde
samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting per 1 januari 2025 zodanig te wijzigen
dat er in ieder geval 4% overdrachtsbelasting wordt geheven wanneer het:

nieuwe onroerende zaken voor de btw betreft;

die voor minder dan 90% btw-belast worden geëxploiteerd; of

dat zich dit binnen twee jaren na het moment van verkrijging voordoet.

Dit wordt bereikt door de toepassing van de samenloopvrijstelling in die gevallen
uit te sluiten.
Fbi-regime bij beleggen in vastgoed Vanaf 1 januari 2025 komt een lichaam dat direct belegt in vastgoed niet meer in
aanmerking voor toepassing van het regime voor fiscale beleggingsinstellingen (fbi)
(0% vennootschapsbelasting). De winst van zo’n lichaam wordt daardoor belast tegen
het reguliere vennootschapsbelastingtarief.
Tijdelijke vrijstelling OVB Er komt een voorwaardelijke vrijstelling voor de overdrachtsbelasting (OVB) die verband
houdt met het niet langer van toepassing zijn van het regime voor fiscale beleggingsinstellingen
(fbi) op lichamen die direct in vastgoed beleggen. De voorwaardelijke vrijstelling
geldt vanaf 1 januari 2024 tot 1 januari 2025 en alleen bij een voorgeschreven herstructurering
voor de verkrijging van de economische eigendom van vastgoed.

AUTO & MOBILITEIT
Verhoging onbelaste reiskostenvergoeding Een werkgever mag in 2023 aan zijn werknemers een onbelaste reiskostenvergoeding
van maximaal € 0,21 per zakelijke kilometer (inclusief woon-werkverkeer) toekennen.
Deze maximale onbelaste vergoeding wordt per 1 januari 2024 verhoogd naar € 0,23 per
kilometer. De verhoging geldt ook voor de inkomstenbelasting, zodat ondernemers en
resultaat-genieters € 0,23 per kilometer in aftrek op hun resultaat mogen brengen
voor elke zakelijke kilometer die zij met hun privévervoermiddel (auto, motor of fiets)
rijden.
Verhoging vaste voet bpm De bpm bestaat uit twee delen: de vaste voet en een variabel deel. Het variabele
deel wordt gebaseerd op de CO2-uitstoot. Het kabinet stelt voor om de vaste voet in de bpm vanaf 2025 te verhogen
met € 200.
Wijzigingen MRB Voor de motorrijtuigenbelasting (MRB) gelden een aantal nihil- dan wel verlaagde tarieven.
Het kabinet stelt voor om:

Het nihil- of lager tarief MRB voor personen- en bestelauto’s, geregistreerd met de
brandstofsoort LPG, CNG en LNG, per 1 januari 2026 af te schaffen.

Het nihiltarief MRB OV-autobussen op autogas per 1 januari 2030 af te schaffen.

Het MRB-tarief van de kampeerauto van een kwarttarief te versoberen naar een halftarief
per 1 januari 2026.

Het kwarttarief in de MRB voor paardenvervoer (paardentrailer) te beëindigen naar
het reguliere tarief per 1 januari 2026.

De naheffingsperiode voor motorrijtuigen met een buitenlands kenteken te verkorten
van maximaal vijf jaar tot maximaal 12 maanden. De bewijslast wordt gelijkgesteld
met de overige naheffingen.

Een verduidelijking door te voeren in de situatie dat een naheffing voor de MRB mogelijk
is vanwege een verandering aan het motorrijtuig. Denk hierbij aan het ombouwen van
een bestelauto naar een personenauto. Het maakt daarbij niet uit of de verandering
is aangebracht door de vorige of de huidige eigenaar.

De naheffingsaanslag te verminderen van 12 naar 3 maanden, wanneer de bestuurder bij
een staandehouding geen handelaarskentekenbewijs kan overleggen.

Te verduidelijken dat de vrijstelling in de MRB voor een keuringsrit in het kader
van de Algemene Periodieke Keuring (APK) alleen geldt op de dag van de APK.

Voor oldtimers geldt een specifieke MRB-regeling. Voertuigen die 40 jaar of ouder
zijn, zijn vrijgesteld van MRB. Het kabinet stelt voor om de oldtimersvrijstelling
in de MRB voor auto’s vanaf 40 jaar met ingang van 2028 te versoberen tot motorrijtuigen
die voor 1988 zijn gebouwd (met een datum eerste toelating vóór 1 januari 1988).
Afschrijving bpm importvoertuig De afschrijving van een gebruikt motorrijtuig voor de bpm kan worden bepaald met behulp
van een algemeen gebruikte handelskoerslijst. Als een importvoertuig beoordeeld naar
merk, model, transmissie, brandstof, vermogen, carrosserie en uitvoering niet overeenkomt
met een voertuig van de koerslijst (een geringe afwijking in de CO2-uitstoot buiten beschouwing gelaten), dan kan voor het bepalen van de juiste afschrijving
de handelsinkoopwaarde op verzoek vastgesteld worden op basis van een individuele
waardebepaling (taxatierapport). Dit is in 2023 door de Hoge Raad bepaald en wordt
nu in de wet opgenomen.
Tariefswijziging bpm Een tariefswijziging voor de bpm geldt voor een nieuw motorvoertuig dat op dat moment
is ingeschreven en waarvan de eerste tenaamstelling van het motorvoertuig twee maanden
of later plaatsvindt dan het tijdstip van de tariefswijziging. Als de eerste tenaamstelling
binnen twee maanden na de tariefswijziging plaatsvindt, dan geldt het oude tarief.
Om te voorkomen dat deze regeling discriminerende elementen bevat, is op 12 december
2022 al goedgekeurd dat deze regeling ook geldt voor de inschrijving van een nieuw
motorrijtuig in een andere lidstaat van de Europese Unie. Voorgesteld wordt deze regeling
in de wet op te nemen.

ENERGIE & MILIEU
Aanpassing energiebelasting Het kabinet stelt voor de eerste schijven voor gas en elektriciteit in de energiebelasting
op te knippen en de schijfgrens te stellen op 1.000 m3.
Actualiseren duurzame warmtebronnen Er is een voorstel om de lijst van duurzame warmtebronnen in de stadsverwarmingsregeling
binnen de energiebelasting te actualiseren. Dit omvat toevoeging van installaties
die voornamelijk aquathermie, lucht-water-warmtepompen, gasvormige biomassa of elektrische
boilers gebruiken. Hierdoor verdwijnt het verschil in fiscale behandeling van vergelijkbare
warmtebronnen. Daarmee wordt de keuze voor deze duurzame technieken niet gestuurd
door de fiscaliteit, maar door welke techniek het meest geschikt is voor de situatie.
Dit zal de doeltreffendheid en efficiëntie van de regeling verbeteren.
Glastuinbouw: verlaagd gastarief De energiebelasting kent verlaagde tarieven op aardgas voor de glastuinbouwsector.
Deze verlaagde tarieven worden geleidelijk afgeschaft tussen 2025 en 2030. Deze afschaffing
ondersteunt de energietransitie en levert de staatskas meer geld op.
Beperken vrijstelling elektriciteitsopwekking De energiebelasting kent een inputvrijstelling voor het gebruik van aardgas en elektriciteit
voor het opwekken van elektriciteit. Deze vrijstelling wordt stapsgewijs beperkt.
De outputvrijstelling voor elektriciteit wordt deels afgeschaft. Exploitanten van
middelgrote installaties worden afwijkend behandeld, zodat zij niet verplicht belastingplichtig
worden. Alle wijzigingen gaan in per 2025.
Glastuinbouw: invoeren CO2-heffing Er wordt per 1 januari 2025 een CO2-heffing ingevoerd voor glastuinbouwbedrijven. De omvang van de uitstoot van CO2 wordt bepaald op basis van het aantal kubieke meter aardgas dat is verstookt en een
standaard CO2-emissiefactor die jaarlijks door de minister van Economische Zaken en Klimaat wordt
vastgesteld. Het tarief zal oplopen van € 1,35 per ton CO2 in 2025 naar € 6,80 per ton CO2 in 2030.
Industrie en energiebelasting Per 1 januari 2025 zullen bepaalde vrijstellingen in de energiebelasting vervallen,
namelijk voor metallurgische en mineralogische procedés. Door dit voorstel komt per
1 januari 2025 een voordeel op het gebruik van fossiele energie te vervallen voor
o.a. de ijzer- en staalindustrie, de non-ferrometaalindustrie (o.a. productie van
aluminium en zink), de metalen producten industrie en mineralogische industrie (o.a.
productie van glas, tegels, bakstenen en kalkzandsteen). De vrijstelling blijft behouden
voor de productie van waterstof door middel van elektrolyse.
Aanpassing kolenbelasting Bedrijven die kolen invoeren, vervoeren of opslaan moeten kolenbelasting betalen.
Het kabinet stelt voor om de vrijstellingen voor duaal gebruik van kolen en non-energetisch
gebruik van kolen per 2028 af te schaffen. Hierdoor wordt een extra prijs gezet op
de CO2-uitstoot en op de uitstoot van andere luchtvervuilende stoffen door kolengebruik.
Minimumprijs CO2-uitstoot De minimumprijs voor CO2-uitstoot voor de elektriciteitssector en de industrie zal worden verhoogd. Het doel
hiervan is om Nederlandse bedrijven te stimuleren om in hun investerings-keuzes rekening
te houden met de gevolgen van broeikasgasemissies voor het klimaat.
Bron: MvF 19-09-2023 

Punt & Van de Weerdt