Bel ons Stuur een mail Klantenportaal Naar klantenportaal

Zoals het er nu voorstaat, hoeft de inspecteur het box 3-inkomen niet te verlagen
als de belanghebbende te laat is met zijn bezwaarschrift en voldoende inkomen heeft.

De bezittingen in box 3 van een man bestaan in 2017 voor € 832.870 uit bank- en spaartegoeden,
voor € 5.961 uit effecten en voor € 58.965 uit overige vorderingen en contant geld.
Op alleen de bank- en spaartegoeden behaalt de man in 2017 een werkelijk rendement
van € 9.516. Ongeveer € 53.000 van het bedrag van de overige vorderingen betreft een
verstrekte hypothecaire lening met een rente van 4,2%. De Belastingdienst legt de
man op 1 mei 2018 een definitieve aanslag IB/PVV over 2017 op. Daarin is het belastbaar
inkomen uit sparen en beleggen gesteld op € 38.853, zodat de belasting over dat inkomen
€ 11.655 bedraagt. Op 31 augustus 2018 gaat de man in bezwaar tegen deze aanslag.
Daarbij stelt hij dat de box 3-heffing in strijd is met het Europese recht op ongestoord
genot van eigendom. De fiscus wijst het bezwaarschrift van de man af.
Op 7 januari 2022 stelt Rechtbank Noord-Holland de man in een beroepsprocedure in
het gelijk. Daarbij verwijst de rechtbank naar het Kerstarrest. De inspecteur gaat
daarop in hoger beroep. Hij betoogt dat de man te laat was met zijn bezwaarschrift,
waardoor zijn bezwaar is behandeld als een verzoek om ambtshalve vermindering. De
Belastingdienst wijst een verzoek om ambtshalve vermindering af als het is gebaseerd
op nieuwe rechtspraak. Hof Amsterdam is het met de inspecteur eens dat het Kerstarrest
ook kwalificeert als nieuwe rechtspraak. De man kan daarom geen beroep doen op dit
arrest.
Verder constateert het hof dat de werkelijke box 3-inkomsten van de man € 9.516 +
(4,2% x € 53.000) = € 11.742 bedragen. Dat is iets meer dan de vermogensrendementsheffing
van € 11.655. Verder heeft de man in 2017 een inkomen uit werk en woning van € 48.954.
Gezien dit box 1-inkomen en de rest van zijn financiële positie kan de man de box 3-belasting
betalen. Volgens het hof vormt de vermogensrendementsheffing voor hem geen individuele
en buitensporige last. Daarom verklaart het hof het beroep van de fiscus gegrond en
vernietigt de uitspraak van de rechtbank.

Bron: Hof Amsterdam 17-01-2023 (gepubl. 01-02-2023)

 

Punt & Van de Weerdt