Als een dga zijn stamrecht met zijn schuld aan zijn bv had kunnen verrekenen, heeft
hij dat stamrecht fiscaal gezien genoten.
Een man is enig aandeelhouder van een holding die samen met twee dochtervennootschappen
een fiscale eenheid (FE) voor de vennootschapsbelasting vormt. De man heeft in het
verleden ICT-werkzaamheden verricht via (een van) de vennootschappen in de FE. Deze
werkzaamheden zijn inmiddels beëindigd. De man heeft twee stamrechten opgebouwd die
zijn ondergebracht in de holding en een van de dochtervennootschappen. In 2019 kan
de man aanspraak maken op een stamrechtuitkering van de holding. Vanwege liquiditeitsproblemen
bij de vennootschappen ontvangt de man geen stamrechtuitkering in geld. De holding
heeft wel een vordering op de man van € 936.863. De man heeft dat geld namelijk geleend
om een zeilschip te laten bouwen. Dat zeilschip staat nu te koop voor € 875.000.
Vorderbare en inbare stamrechtuitkering De Belastingdienst heeft een stamrechtuitkering gerekend tot het belastbare inkomen
van de man over 2019. De inspecteur redeneert dat de stamrechtuitkering in 2019 was
te verrekenen met de vordering die de holding had de aandeelhouder. Daarom is de stamrechtuitkering
in 2019 vorderbaar en inbaar geweest, zodat de man deze uitkering fiscaal gezien heeft
genoten. De aandeelhouder is het niet eens met de fiscus. Maar Hof Arnhem-Leeuwarden
volgt de redenering van de inspecteur en verklaart het hoger beroep van de man ongegrond.
Bron: Hof Arnhem-Leeuwarden 10-09-2024 (gepubl. 20-09-2024).